Voltaire

Voltaire

zondag 29 mei 2011

hoofdstuk 26

26.Op een zekere avond grijpt iemand Candide’s arm en beval hem te vertrekken.  Candide keek achter zich om, en het was Cacambo. Hij werd zo blij. Eerst wat hij vroeg was waar Cunegonda is, maar zij was niet daar, ze was in Constantinopel.  Ze hadden besloten om na het eten te vertrekken. Maar naast die vreugde was Candide ook een beetje verbaasd, want Cacambo was namelijk een slaaf geworden. Cacambo’s meester was Achmet III, enkele jaren een groot sultan geweest. Naast hem zat Iwan, tsaar van alle russen. De derde was Karel-edward, koning van Engeland. De vierde was de koning der polen. De vijfde was ook een koning van Polen. Allen waren ze naar Venetië gekomen om carnaval te zien. De zesde was niet zo’n groot vorst, maar was ook ooit koning geweest, hij heette Theodorus.  Deze laatste had echter niets meer in bezit, vroeger had hij twee secretarissen, nu nauwelijks één knecht. De andere vijf koningen voelden medelijden en besloten elk twintig sequijnen af te geven aan koning Theodorus. Ook Candide schonk hem een diamant van 2000 sequijnen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten