Voltaire

Voltaire

zondag 29 mei 2011

hoofdstuk 14

14. Candide had een knecht meegenomen uit Cadiz (kwartbloed Spanjaard) .Zijn vader was monnik, soldaat, lakei… geweest. De knecht heet Cacambo. De knecht zette de paarde klaar en vertelde zijn meester Candide dat ze moesten vertrekken. Candide was verdrietig, want hij wou haar niet achterlaten. Hij wist niet waar ze naartoe moesten, maar Cacambo zei hem dat ze naar H. Jacobus gaan. Ze gingen oorlog voeren tegen de jezuïeten. Eens aangekomen werden Candide en Cacambo ontwapend, hun paarden werden afgenomen. Ze werden door twee rijen soldaten binnengeleid, en aan het einde van de zaal zat de commandant. Beide wouden met de eerwaarde vader provinciaal spreken, ze hadden heel veel honger en hadden geen zin om te wachten. Toen de commandant hoorde dat Candide een Duitser was, besloot hij met hem te gaan praten in een tuinhuisje. De eerwaarde vader commandant treed het huisje binnen. Hij was vrij blank: blozend, opgetrokken wenkbrauwen, levendige blik, rode oren, frisse lippen, fiere houding..  Zowel Candide als Cacambo kregen hun wapens en  hun paarden terug. Candide kuste de rand van het gewaad van de commandant en daarna gingen ze alle drie aan tafel. Candide en de commandant beginnen met praten, en vanaf het moment dat Candide zei dat hij van Westfalen was, kwamen ze er al snel achter dat de commandant de broer is van de mooie Cunegonda. Beide waren ze dolgelukkig, ze dronken wijn en dankten god duizendmaal. Bij elk woord waren ze beide meer en meer verbaasd.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten